Een jaar geleden was er nog niets aan de hand. De man –ruime dertiger, type ruwe bolster blanke pit- kocht elke dag in de namiddag een biertje bij me. Hij heeft een behaard gezicht en is altijd in het zwart gekleed. In de zomer een hemd, in de winter een vest. Z’n gezicht altijd ongeschoren om z’n stoere, ruwe uiterlijk meer kracht bij te zetten.
Zijn bestelling ging altijd al gepaard met grappigbedoelde plaagstootjes, ik kon ze hebben en lachte erom. Na de verhuizing naar het nieuwe station kreeg zijn favoriete merk geen plaats in de nieuwe winkel. Toch bleef de man vrijwel dagelijks langskomen om z’n traditionele opmerkingkjes te maken.
Nog maar zelden kocht hij iets, de plagerijtjes waren blijkbaar voldoende voor ‘m. En eigenlijk vond ik het steeds irritanter worden. “Vanaf nu noem ik je trouwens Fabian. Ik vind jou een echte Fabian”, luidde hij kort geleden een nieuw hoofdstuk in. Elke dag loopt hij langs. “Ha Fabian! Nee, ik hoef niks hoor, maar hoeist nou Fabian?” Ik probeerde me groot te houden. Krachtig. Negeren had geen zin, dus lachte ik er maar om. De de ergernis nam wel steed meer toe. Op een dag had hij muntgeld nodig. “Ha Fabian, wissel dit briefje eens in muntgeld?”, vroeg hij haast dreigend. Onaardig en gebiedend, maar wat moest ik doen? Weigeren omdat hij zo deed? Of het verzoek toch maar weer gewoon inwilligen? Ik koos voor het laatste. Er kon geen dank je wel vanaf. “Ha Fabian, hoeist nou?”, vraagt hij op deze bewuste dag. Z’n trein is er nog niet en hij lijkt zin in gezelschap te hebben. En ja, je kan stellen: ten koste van mij. “Hoe heet je eigenlijk echt? Steven? Nee, ik vind je echt meer een Fabian, Fabian”, grijnst hij. Ik kijk naar de borden, nog drie minuten. “Irritant hè, niet bij je echte naam genoemd worden? Ik ken het. Mijn echte naam is Bob, vroeger noemden m’n klasgenoten me Toby. Bloedirritant vond ik dat, jeugdtraumaatje hoor. Maar laten we wel wezen: jij bent dan ook een échte Fabian”, blijft hij volhouden. “Yes, m’n trein. Fabian, later!”, neemt hij vrolijk afscheid en wil weglopen. “Prima hoor Toby. Tot later Toby”, reageer ik geprikkeld. Met een ruk draait hij z’n hoofd naar mij toe. Hij ziet er boos en gekwetst uit. Z’n grijns is verdwenen, z’n zelfverklaarde jeugdtrauma borrelt weer op.