Een klein jaartje geleden zweefde ik vrijelijk door het Mexicaanse landschap. Ik had mijn flatje in Breda opgegeven, woonde plots bij een mooie dame en voelde me een soort van bevrijd. Geen vaste grond onder mijn voeten, maar bij lange na niet klaar om te landen. Het was goed. Het brein doet echter gekke dingen met je. Een zweem van depressie wil me normaliter ongeveer drie keer per jaar overvallen, maar daar leek het min of meer weg. Onzekerheid, ja. Onrust, zeker. Paniek, constant. Mijn brein vroeg zich dan ook af wanneer ik dat diepe ravijn weer eens zou bereiken, maar zo vliegend door de wolken zag ik juist de zon regelmatig doorbreken. Strakblauw zal het wellicht nooit worden, maar die gouden bol bood hoop. Om het te zien moet je naar boven kijken. Het gaf warmte, inzichten, blijdschap.
Bredase fietspaden
Nu, terug in Nederland, werk ik weer in de Bredase bibliotheek. Ik hoor de Nederlandse woorden om mij heen, fiets weer over fietspaden en rijd weer keurig aan de rechterkant van de weg, me constant bewust van de maximumsnelheid. En ik voel de beklemming weer. Het moeten. De prestatiedrang. Het verkrijgen van de volle controle over alles. Dat dat in mijzelf zit, ben ik me van bewust. Maar de modder om mijn benen heen laten me niet lopen, niet vooruit gaan. Laten me niet los. Alsof een geëffend en geasfalteerd pad mijn schoenen niet wil dragen.
Dat klinkt dramatisch, daar ben ik me van bewust. Ik probeer de zon te zien, dat gevoel van zweven weer te bereiken. Het voelt onmogelijk. Aan de andere kant van de wereld lacht de bloedmooie Tania me nog steeds dagelijks toe. Ze straalt kom kom kom kom toch terug naar me uit. Kom toch terug naar daar waar de wolken zo vaak voor je open breken. Kom toch terug waar ik en de hondjes je zo graag zien. Kom kom kom kom toch terug.
Ouderlijke vleugels
Ik woon momenteel bij mijn ouders. En ondanks dat ze de allerbeste en allerliefste mensen zijn die je je kunt voorstellen, wringt dat. De voelbare vrijheid die je hebt als je uitvliegt als 18-jarige, verwordt onbewust weer tot gevangenschap onder hun vleugels, hoe vrij zij me ook laten. Ik ben zoekende en bevind me op een plek waar ik het niet ga vinden.
De bloedmooie Tania laat me via haar telefoon haar buiten zien. Ons buiten. Het gaat die avond regenen, ook in Mexico Stad. Maar de lucht is nu kraakhelder blauw, de zon schijnt en het is warm. Ik zie de wat suffige straat, met de suffige boompjes, het beschadigde asfalt. Ik vind het vrolijkmakend mooi.
Misschien, bedenk ik me, heeft de modder grondstoffen die me er juist dieper intrekken. De corona- en vaccinatievraagstukken. De klimaatcrisis. Het Normale Alledaagse Leven dat me onbewust volpompt met informatie, die me sombert. Teksten, tweets, tegenstrijdigheden, tendensen die ik in Mexico niet lees, lees ik hier wel.
Eenvoudig
Het cynische negatieve brein vraagt zich af of ‘Mexico’ niet gewoon een ontsnapping betekent. Een ontkenning van problematiek die hier speelt. Daar kan ik alleen een volmondig ‘ja’ op antwoorden. Nou en? Je vanuit een soort egoïsme onttrekken aan de verstikking, op zoek naar een open brein dat genoeg heeft aan de eigen continue sores: daar lijkt me weinig mis mee. De realisatie dat het leven te kort is en het genot elders simpelweg meer aanwezig is, maakt het bijna eenvoudig. Bovendien lacht en wacht daar de bloedmooie Tania. Dan lijkt de keuze bijna gemakkelijk. Maar dan ken je mijn doortetterend brein nog niet.
[…] En hup: donderdag 7 oktober vlieg ik weer terug naar Mexico. Terug naar de stad, terug naar het land, terug naar Tania, terug naar de vleugels. […]