Een blonde vrouw van begin dertig heeft zojuist een cappuccino bij me gehaald. Ze neemt rustig de tijd en leunt ontspannen tegen het tafeltje waar ook de suiker en melk ligt. Ze ziet dat een man van begin twintig mijn kant op komt. Wat direct bij hem opvalt is de enorme, knalgele zonnebloem die hij bij zich heeft.
Voordat hij bestelt, legt hij deze voorzichtig voor zich neer. De vrouw zoekt intussen oogcontact met de man en als ze dit eenmaal gevonden heeft, kijkt ze vol bewondering naar de zonnebloem. “Wow, wat een prachtige plant is dat toch. Ik vind zonnebloemen altijd zó mooi”, flirt ze een beetje.
De man brabbelt een soort ‘dank je wel’, maar weet niet echt hoe te reageren. Hij grijnst ongemakkelijk en betaalt voor z’n bestelling. Ondertussen broedt hij duidelijk op een betere reactie. Hij pakt de zonnebloem weer, ruikt eraan en trekt een vies gezicht.
“Ze zijn zeker mooi, het is alleen jammer dat ze een beetje stinken”, werpt hij tegen, in een poging een soort discussie aan te kunnen gaan. De vrouw doet een paar passen naar voren en ruikt ook aan de plant. Ze is het ermee eens, maar: “Zonnebloemen zijn dan ook vooral mooi om te zien. Ze zijn kleurig, statig, ze zijn groot en ze staan altijd zo kaarsrecht overeind”, beschrijft ze wat ze ziet.
De man knippert met z’n ogen en bijt op z’n lip. Er zweeft immers een tamelijk bijdehante reactie in de lucht. Ik geef toe, die opmerking schiet mij ook te binnen. Hij kijkt met een halve grijns naar mij, in de veronderstelling dat ik ‘m zal steunen. Hij kijkt weer naar de vrouw en schat z´n kansen in, want hij gaat deze kans voor open doel niet laten liggen.
“Weet je wat óók mooi en statig is en regelmatig kaarsrecht overeind staat? Iets in m’n broek!”
De opmerking is gemaakt. Ik draai ietwat gegeneerd een rondje om m´n eigen as. De man buldert het uit. De vrouw slaat haar ogen neer en schudt meewarig en teleurgesteld haar hoofd. De man blijft uit een soort superioriteitsgevoel grijnzen en wacht op haar reactie. Haar ogen lichten op en als ze een minachtende grijns opzet, krimpt de man al enigszins ineen. Ze kijkt de man ondeugend, maar afstandelijk aan. En dan, kurkdroog, met een vies gezicht:
“En die stinkt zeker ook een beetje?” De man knippert met z’n ogen en kijkt in paniek in het rond. “Ik moet gaan, m’n trein vertrekt zo.”