“… en gezondheid!” De ongeveer 45-jarige vrouw rekent bij me af en kijkt verrast op. “Heyja, ik heb de hik weer hè? Dank je wel. Vind jij eigenlijk dat ik een rare, aparte hik heb?”
Nou, nee. Ze maakt er nauwelijks geluid bij, alleen de adem stokt heel kort en haar hoofd beweegt even. Vrij normaal dus. “Mijn hond Sari raakt compléét in paniek als ik de hik heb. Ze gaat blaffen, springt tegen de deur op en rent rondjes. Elke hik gaat gepaard met paniek, ze gaat dan helemaal los en lijkt zich oprecht grote zorgen om mij te maken.
Verder is het juist een hele rustige hond: ze blaft nooit, is rustig, ook als we buiten zijn. Maar als ik de hik heb, is het blinde paniek. Als mijn man de hik heeft, is er juist niets aan de hand. Raar is dat toch? Ze is nu 9 jaar oud. We hebben ‘r overgenomen van mijn zus toen ze 5 was. Ook bij mijn zus gebeurde nooit iets opvallends en was ze altijd rustig. Alleen als ík de hik heb, draait ze helemaal door. Dat betekent dat ze het meeste van mij houdt, denk ik dan maar.” Ik hoor dit spontane verhaal geamuseerd aan, maar één vraag houdt me nogal bezig: “Hoe kwam u er eigenlijk achter dat de paniek van de hond aan uw hik lag?” De vrouw heeft daar een prima verklaring voor. “Hoe werkt zoiets in de wetenschap? Je ontwikkelt een theorie en aan de hand van die theorie ga je meten. Mijn theorie was dat het aan mijn hik lag. En die theorie werd keer op keer bewezen. Maar… pardon.” De adem van de vrouw stokt, een flinke hik volgt. In paniek duik ik naar de grond, om me te verschuilen achter de kassa. Na twee seconden richt ik me weer op. “Zó! Dat klonk eng, wat was dát voor een geluid?”, grijns ik.