Dancetour in de stad betekent traditioneel de drukste dag van het jaar op het station. Een continue rij voor m’n neus en ze willen allen eigenlijk maar één ding: Drinken. En wat te roken. En soms wat te eten.
Door de drukte staan we met z’n tweeën. Op dit moment helpt mijn collega en ik zorg dat alles aangevuld is en blijft. Een jongen staat naast die rij, voor ons raam. Hij kijkt mij aan en zegt wat, maar door het lawaai en door dat raam, komt er niet eens geluid binnen. Ik wijs ‘m op het raam, hij besluit voor de rij te dringen.
“Brooje deuner…” Ik wijs naar de dönerzaak. “Maa… kwil een brooje deuner van jou man, geev me gewoon een brooje deuner…” Ik moet ‘m teleurstellen, maar hij houdt vol. “Ahjoh, brooje deuner mè gnovlook, ja toch!” Ik wijs ‘m op de saucijzenbroodjes, in de hoop dat ie dan maar wat koopt. “Suseisje! Dazsz ook goed“. Ik leg het saucijzenbroodje met servetje op de toonbank, hij zoekt geld. Inmiddels gaat m’n collega verder met ‘de rij’. De jongen zoekt in z’n zakken, portemonnee en in z’n kleine tasje.
Vijf minuten later heeft ie geld gevonden. Ik heb het broodje inmiddels allang weer weggehaald, maar hij is z’n bestelling sowieso vergeten. “Hejju ook cola?” Hebben we. “Hoe duur?” en hij geeft me 23 cent. “Da’s nie genoeg hè… maar…“, en hij draait zich om, naar de menigte. “Jongens, kan iemand me zponzeren? Jonges? Ej, jongens?“, draait zich weer naar mij toe, “Waar zijn m’n vrienden nou weer…”
Held.