“Goedemiddag meneer. Bent u die man die elke week verhaaltjes voor de krant verzint?” Voor me staat een wat oudere heer. En hoewel het er enigszins bot uit komt, merk ik dat hij het niet vervelend bedoelt.
“Verzint? De verhalen die ik schrijf gebeuren écht. En natuurlijk: in sommige gevallen gooi ik er misschien wat jus overheen. En soms misschien wel iets teveel jus, maar in de basis zijn het waargebeurde verhalen die ik voor de krant opschrijf”, leg ik uit. “Ach! Maak dat de kat wijs. Welnee, de dingen die je opschrijft zijn zo bizar. Dat kán niet!”, maakt de man een wegwerpgebaar, met een brede grijns.
Hij wil weglopen, maar bedenkt zich en draait zich weer om. “Begrijp me niet verkeerd. Ik vermaak me er prima mee, daar niet van. Maar je verzint het natuurlijk wel allemaal, ben nou gewoon eens eerlijk…” De man wacht m’n reactie niet af en wil weglopen, maar blijft ineens verstijft staan.
Er klinkt onheilspellend gebulder in de verte. Het geluid zwelt aan en lijkt ons in rap tempo te naderen. Het duurt niet lang voordat een kudde van ongeveer driehonderd koeien en stieren in volle snelheid richting de treinen rent. Er klinkt geloei, er klinkt gegrom, er klinkt een complete kakofonie van geluid, welke door merg en been gaat. De koeien horen bij elkaar als een team; iedere dier heeft een gelijkend kleed over zich heen gedrapeerd, waarop een opvallend paars logo prijkt. Precies voor mijn winkel houdt de kudde zich stil. Even is er onzekerheid over de te volgen route en er klinkt paniekerig geloei. De man en ik houden ons doodstil, in de hoop dat wij niet betrokken raken bij de discussie. Een van de koeien draagt een bel om haar nek, die fel klingelt bij elke stap die ze zet. Zij lijkt de leidster te zijn van de groep, waar zelfs de stoerste stieren respect voor hebben. Deze koe hakt de knoop door en vervolgt haar route, waarop de rest haar zonder enige twijfel volgt.
Al snel zijn alle koeien weer uit het zicht verdwenen en alleen een plukje kwijlerig herkauwd gras bewijst hun korte aanwezigheid in de stationshal. De man kijkt me met verbaasde ogen aan. “Kijk, dit soort incidenten beschrijf ik dus niet. Dit gelooft niemand”, leg ik vlakjes uit. De man blijft me met bange, ongelovige ogen aankijken. Ik stel ‘m gerust. “Joh, dagelijkse gang van zaken dit hoor.”