Op momenten van rust zoek ik meestal mijn favoriete plek in de winkel op. Ik steun dan tegen de warmhoudvitrine aan, naast de kassa, vrijwel in het midden van de winkel. De vitrine geeft me een aangename warmte en vanuit deze plek heb ik het beste overzicht over de stationshal en bovendien –ook niet onbelangrijk- zien reizigers mij op deze plek ook direct. Vanuit deze spot zie ik mensen rennen, zie ik mensen praten, zie ik mensen eten en zie ik potentiële Perrongelukjes gebeuren.
Daarom is het nogal ergerlijk dat er nu twee meter voor me een muntje van tien cent ligt te schitteren. Als ik op mijn favoriete plek sta, weerkaatst er een fel licht op het muntje. Het stoort me, want in mijn ooghoek lijkt nu telkens wat te gebeuren. Mijn hersenen kunnen dit nieuwe perspectief niet direct verwerken. Constant word ik afgeleid. Als ik mijn hoofd een fractie beweeg, is er ook een beweging gaande in mijn ooghoek, dan schittert het muntje een fractie anders. Ontzettend irritant.
Straks, als ik toch even naar buiten toe moet om het één en ander te doen, zal ik het muntje oppakken. Niet uit financieel gewin, maar om die ergerlijke schittering uit mijn gezichtsveld weg te halen en om de rust te laten wederkeren als ik tegen de warmhoudvitrine aanleun.
Een jongedame komt bij me. “Hoi! Mag ik een warm saucijzenbroodje?”, bestelt ze vrolijk. Ze rommelt in haar portemonnee. “Eén, één tien, één zestig, één vijfenzestig, één zeventig… fuck”, mompelt ze. “Ogenblikje hoor, ik kom een dubbeltje tekort, ik zal wel pinnen”, zegt ze iets beschaamd, “eerst dat fucking pasje zoeken.” Ik sluit één oog en wijs het muntje met precisie aan. “Daar”, zeg ik met gevoel voor dramatiek, terwijl op de achtergrond dreigende muziek klinkt, “daar ligt jouw ultieme oplossing!” Het meisje volgt m’n vinger. “Huh? Hoe… Wow, dit is raar. Maar wel ideaal.” Het meisje raapt het dubbeltje op en betaalt het saucijzenbroodje gepast.