Zaterdagochtend, omstreeks 6.40. Het is nog donker en de regen zorgt voor een wat mistroostige sfeer. Er zijn al diverse mensen in de stationshal. Sommigen hebben een donker hoekje opgezocht en slapen, anderen zitten diep weggedoken met een capuchon over het hoofd. Er is geen enkele actie. Mistroostig dus, ik zei het al. En een raar sfeertje.
‘Mijn’ winkel is afgesloten met een rolluik. Het luik is doorzichtig en op het moment dat ik arriveer, staat een man precies op de plek waar straks m’n klanten komen. Hij kijkt naar binnen richting de sigaretten en staat volledig stil. Als ik de winkel binnen kom en de lichten aan zet, kijkt hij naar mij, volgt nauwlettend m’n bewegingen. Ik moet echter toch echt enkele plichtplegingen doen voordat ik open kan.
Als ik m’n tijdschriften buiten zet, wens ik ‘m een goedemorgen. Hij vraagt hoe laat ik open ga en besluit te wachten. Ik voel z’n ogen tot 7.00 in m’n nek. Telkens als ik op kijk, ontmoet ik z’n starende blik. Irritant, je zou er de zenuwen van krijgen.
Ik open het rolluik, de man kijkt me strak aan. “Goedemorgen, eindelijk open en eindelijk aan de beurt: zegt u het maar”, verwelkom ik. De man wendt z’n hoofd weg en kijkt naar de sigaretten. “U heeft geen sigaren zo te zien, laat maar dan” en hij loopt weg, naar buiten, de regen in.