“Hoi. Schrijf jij nog steeds? Want ik ken jou toch, je bent toch net als ik schrijver? Dat las ik vorig jaar in De Stem dacht ik. Leuk ja, over klein menselijk leed, over humor, over momentjes geloof ik hè? Ik schrijf dus ook. Ik maak namelijk erg veel mee. Ik ga veel uit om inspiratie op te doen, in de nacht die ik heel veel. En tja, m’n verleden hè“.
De man is zeker in de 50 en ziet er ‘geleefd’ uit. Ik ken ‘m, ik heb er eerder mee gesproken. Hij kijkt weg, rolt met z’n ogen. “Ja, ontvoerd geweest. Doodsbedreigingen. Albanezen. En de politie doet niks hè. Altijd die Albanezen, Peter R. de Vries is er niks bij. Nee, ik praat daar niet over, dat speelt nog steeds, dagelijks. Ik schrijf er wel over, misschien dat ik het ooit uit breng, maar dan wel als het m’n tijd toch al is.
Ah, m’n trein. Hopelijk spreek je zo nog een oud omaatje, kun je daar over schrijven. Klein leed, leuk onderwerp wel” zegt ie met een voelbaar neerbuigende ondertoon en de man loopt weg.
Oh ja, ons vorige gesprek ging zo. Toen schatte ik ‘m op 44: http://www.uitgeverij-stofje.nl/perrongeluk/monoloog-ii/. Misschien moet ik z’n ghostwriter maar worden.
[…] heb, al zeg ik het zelf. En waar dat eerste gesprek warrig maar onschuldig was, bleek dat de man in ons tweede gesprek wel degelijk wat problemen had. Met Albanezen. Die ‘m het leven zuur […]