Een man van ongeveer 46 jaar komt met een brede grijns naar me toe. “Schitterend. Schitterend! Ja, dit moet ik even vertellen, hier kan ik echt van genieten hoor.”
De man zet z’n elleboog op m’n balie en kijkt me vrolijk aan. “Ik zag dat Feyenoord vandaag thuis speelt. Er lopen dan ook nogal wat Feyenoordsupporters rond op het station, die nu naar Rotterdam gaan. Ikzelf ben Ajacied en ik word hier dus vrolijk van.” De man schiet wederom in de lach. “Zie ik net een man lopen, met z’n zoontje aan z’n hand. Jochie een Feyenoordshirtje aan en een Feyenoordsjaal om, je kent het tafereel wel. Ik loop erheen, kijk vader en zoon grijnzend aan en doe een dansje.”
De man houdt beide wijsvingers omhoog en beweegt. “Ik zing: ‘Ajax, Ajax Amsterdáááám’. Dat ventje kijkt een beetje bang en weet niet hoe ie moet reageren, de vader kijkt heel boos naar me maar moet zich natuurlijk keihard inhouden. Hij keek kwáád! Haha!” De man moet er weer om lachen. “De kunst is natuurlijk dat alleen te doen bij mensen die er toch niks aan gaan doen. Dus eerst inschatten of je problemen kunt krijgen. Zo niet, dan toeslaan. Ik ga dit niet doen bij die brede gasten, dan krijg je zo een knal voor je harses.”
De man kijkt even ernstig en zoekt naar woorden. “Ik heb het altijd al leuk gevonden om een beetje te plagen. Vroeger op school ook. Jongens met brilletjes, meisjes met een beugeltje; ik vond het gewoon erg vermakelijk om daar een opmerking over te maken. Eerlijk gezegd heb ik een paar keer niet goed gegokt en kreeg ik inderdaad een klap. Daar leer je van, maar in mijn schooltijd kon je daar gewoon even over klagen bij de leraren. Slaan was verkeerd, dus kregen zij straf, haha! Inmiddels heb ik wel een soort fingerspitzengefühl ontwikkeld; mensen happen nog steeds heerlijk en soms wordt het een beetje spannend, maar het is lang geleden dat ik echt een klap kreeg!”
De man houdt zich stil en afzijdig als klanten langskomen, maar de twinkeling in z’n ogen blijft. Het lijkt alsof hij constant aan het broeden is en z’n ogen open houdt voor nieuwe slachtoffers. Als er even niemand is, vraagt hij op vriendelijke, maar onbetrouwbare toon welke voetbalclub ík eigenlijk support. “Jaja, NAC-supporter hier. Kom maar op, roept u maar!”, daag ik ‘m uit. De man kijkt iets teleurgesteld. “Nee, ik ga er niks van zeggen, hier kan ik niks grappigs van maken.”