“So, wat een lekkere, goedkope sletjes lopen er rond tijdens dat schijtcarnaval, man!”, zegt een twintiger met een Utrechtse tongval tegen me. Hij draagt z’n gewone kleren en is duidelijk straalbezopen. Verbaasd kijkt hij naar drie vrouwen die mijn richting opkomen.
De drie zijn verkleed als konijn, kangoeroe en als koe. “Sowee, jullie twee zien er niet uit”, wijst de man met een vies gezicht naar twee van de dames. “En jij… eindelijk een normaal iemand hier”, flirt hij opzichtig met de derde, terwijl hij zachtjes de vacht van de kangoeroe aait. “Normaal? Dat is geen compliment met carnaval. Jíj ziet er ‘normaal’ uit, saaie drol”, kaatst de vrouw terug, waarna de drie hard beginnen te lachen.
“So, miauw. Als wat ben jij eigenlijk verkleed?”, vraagt de Utrechter, “doe dat mutsje eens op?” De vrouw lacht flauwtjes. “Dat is geen muts”, zegt ze met rollende ogen. “Je capuchon dan, bijdehandje”, houdt de man vol. “Dat, lieve jongen, is het hoofd van een kangoeroe. Jammer dat jij geen extra hoofd hebt om op te zetten, want je eigen hoofd ziet er niet uit”, sneert de vrouw. De drie proesten het uit. “Haha, mooie! Waar kennen jullie elkaar van?”, laat de man zich niet van z’n stuk brengen. “We zijn collega’s, we zitten in de bejaardenzorg”, antwoordt de vrouw. “Ah, beetje konten afvegen dus”, reageert de jongen afgunstig, “interessant zeg. Ikzelf zit in de sales.” De kangoeroe is totaal niet onder de indruk. “Sales. Je verkoopt dus dingen, interessant man. heb je een vriendin?”, vraagt ze zonder interesse. “Och, ik ben single. Jij?”, denkt de man nog steeds kans te maken. “Jij, single? Goh!”, roepen de meisjes in koor.
Het gesprek wordt op luide toon gevoerd, meerdere carnavalsgangers luisteren mee. “Gast, het wordt gênant, geef nou oohoop”, gilt een meisje. “De intercity naar Boven-De-Rivieren vertrekt over 3 minuten, ga nou weeheeg!”, roept een man. De jongen besluit dit advies op te volgen.