Carnavalszondag. De sfeer in de stationshal is prima en gezellig. De mensen zijn vrolijk, er wordt gelachen, gedronken en gezongen. De ene helft gaat voldaan richting de treinen, de andere helft opgewonden richting het Bredase centrum.
Een oudere vrouw loopt als een agressieve stier naar me toe. Niet verkleed, diep weggedoken in een jas met capuchon, haar blik naar de grond en tot op het bot gefrustreerd en gehaast.
“Koffie. En snel, ik wil hier weg“, zegt ze zonder op te kijken en op bijzonder norse toon. “Een gevulde koek ook. Wat krijgt u?“, terwijl ze in haar portemonnee rommelt. Ze betaalt door twee munten van twee hard op de balie te knallen. “Zo. Nu naar de trein. Hopelijk zitten die irritante rotkinderen daar niet zo blij te zingen en doen. Als ze me aanraken hebben ze een probleem, godverdommese rotfeest altijd weer“, murmelt ze hardop, niet eens aan mij gericht.
Zou ze een ontspannen treinreis gehad hebben?